Gebed in het proces (Psalm van David)
Posté par diaconos le 26 décembre 2020
Waar is God in deze pandemie ?
# In het Christendom: deze Psalm wordt geassocieerd met berouw en vergeving van begane fouten. Het wordt vaak geassocieerd met Koning David’s overspel met Batsheba. Tegelijkertijd zien we verbanden met de schuldbelijdenis die in sommige teksten van het Nieuwe Testament wordt onderwezen. Onder andere Jakobus 5:16 en 1 Johannes 1:8-10. Het lezen en bemiddelen van deze psalm wordt bemoedigd als we gezondigd hebben, want het is van opvallend belang in deze tijd van epidemie. De woorden van David worden dan de woorden die Gods Geest in onze berouwvolle harten legt die in gemeenschap met hem willen blijven zonder te proberen onze fouten te verbergen die hij kent. De vreugde van het heil wordt voor ons vernieuwd dankzij Gods vergeving. De belijdenis van onze zonde verandert ons. God kent onze fouten, maar Hij nodigt ons uit ze voor Hem te erkennen, want wij zijn het die baat zullen hebben bij de vreugde van de vergeving. Onder de katholieken: sinds de Hoge Middeleeuwen werd deze psalm in de kloosters traditioneel op zondagochtend voorgedragen of gezongen5 , volgens de verspreiding van de heilige Benedictus van Nursia6,7. Wat de Uurliturgie betreft, wordt Psalm 31 op de donderdag van de eerste week in de Vespers gezongen of voorgedragen.
Bidden in de beproeving in deze tijd van epidemie
(31:2) O Heer, ik neem mijn toevlucht tot U; laat mij nooit te schande worden gemaakt. Bevrijd mij in Uw gerechtigheid! Buig Uw oor voor mij, haast U om mij te helpen. Wees voor mij een beschermende rots, een bolwerk, waar ik redding vind. (31:4) Want Gij zijt mijn rots, mijn vesting; en Gij zult mij in Uw naam leiden, Gij zult mij leiden. (31:5) Gij zult mij uit het net brengen dat zij voor mij hebben gelegd; want Gij zijt mijn beschermer.
(31:6) Ik leg mijn geest in Uw hand; Gij zult mij verlossen, o HEERE, de God der waarheid. (31:7) Ik haat de afgodendienaren die zich aan de ijdele afgoden hechten; en ik vertrouw op de HEERE. (31:8) Ik zal blij zijn en mij verheugen in Uw genade; want Gij hebt mijn lijden gezien, en de benauwdheid van mijn ziel gekend, 31:9). En Gij zult mij niet verlossen in de hand van de vijand Gij zult mijn voeten in de open zee leggen. (31:10) Heb medelijden met mij, o HEERE, want ik ben in moeilijkheden; mijn gezicht, en mijn ziel, en mijn lichaam zijn versleten van verdriet. (31:11) Mijn leven is verteerd in verdriet, en mijn jaren in zucht: mijn kracht wordt besteed vanwege mijn ongerechtigheid, en mijn botten verdorren. Al mijn tegenstanders hebben schaamte over mij gebracht, en grote schaamte over mijn buren, en schrik over mijn vrienden; zij die mij naar buiten zien vluchten voor mij. (31:13) Ik ben uit het hart vergeten als een dode man, ik ben als een gebroken vat. (31:14) Ik heb de kwade woorden van velen gehoord, en de schrik die om hen heen is, als ze samenzweren tegen mij: ze plannen om mijn leven te nemen. (31:15) Maar ik vertrouw op u, o Heer. Ik zeg: Gij zijt mijn God! (31:16) Mijn lot ligt in Uw hand; verlos mij van mijn vijanden en vervolgers ! Laat Uw aangezicht schijnen op Uw dienaar; red mij door Uw genade. (31:18) O HEERE, laat mij niet verward zijn als ik U aanroep. Laat de goddelozen te schande worden gemaakt; laat ze in stilte naar Sheol gaan. (31:19) Laat hun liegende lippen stom zijn, die vrijmoedig spreken tegen de rechtvaardigen, met arrogantie en verachting. O, hoe groot is uw goedertierenheid, die u hebt gereserveerd voor de mensen die u vrezen, dat u getuige bent van hen die hun toevlucht in u zoeken, als u de mensenkinderen ziet! (31:21) Gij beschermt hen in de beschutting van Uw gelaat tegen hen die hen vervolgen; Gij beschermt hen in Uw tent tegen de tongen die hen aanvallen. 21 Gezegend zij de HEERE. Want Hij heeft mij Zijn barmhartigheid getoond, alsof ik in een versterkte stad was. 22 Ik zei in mijn haast: ‘Ik ben uit uw zicht verdreven. Maar gij hoort de stem van mijn smeekbeden, toen ik tot u riep. 23 Heb de HEERE lief, al jullie godvruchtige mensen. De HEERE bewaart de gelovigen, en straft de hoogmoedigen met een strenge straf. 24 Wees sterk, en laat uw hart gevestigd zijn, allen die hopen op de HEERE. (Ps 31, 2-25)
Verdriet wendde zich tot vreugde
We vinden in deze psalm een voorbeeld van de kracht van het gebed om verdriet te veranderen in vreugdevol vertrouwen in het hart van de gelovige, zelfs voordat de uiterlijke omstandigheden waaronder hij lijdt zijn veranderd. Dit resultaat komt niet tot stand zonder een geestelijke strijd die tot uiting komt in de zeer duidelijke veranderingen in de toon van de psalm.
Reeds in het eerste deel streeft de smekeling er in gebed naar om te geloven in de zekere hulp van de Heer. Dan grijpt de droefheid hem, terwijl hij aan God de ellendige toestand blootlegt waartoe zijn vijanden hem hebben teruggebracht (verzen 10 tot 14). Maar wanneer hij alles aan de Heer heeft toevertrouwd, wordt het geloofsgebed overwinnend (verzen 15 tot 19). Daarom is het laatste deel van de psalm niets anders dan dan dankzegging (verzen 20 tot 25).
Het moment in Davids leven waarop de klaagzang in verzen 10 tot 14 het meest toepasselijk lijkt, is toen hij op het punt stond Saul’s voorhof voorgoed te ontvluchten. Hij heeft al lang geleden geleden (verzen 10 en 11); de boosaardigheid tegen hem is algemeen geworden; ze vluchten van hem af, ze spannen zich tegen hem samen (verzen 12 tot 14), het enige wat hem nog rest is zich alleen in het onbekende te werpen, maar hij weet dat hij met de Heer bij hem is als in een versterkte stad (vers 22).
Het laatste woord dat Jezus aan het kruis sprak is ontleend aan Psalm 31:6. God is pas echt onze vesting (vers 5) als we hem het meest intieme in ons overgeven, de geest, die zijn eigen adem is: « Toen heeft de Here God de mens uit het stof van de grond gevormd en de levensadem in zijn neusgaten geblazen, en de mens is een levend wezen geworden » (Psalm 31:6). « (Gen 2, 7).
David gaf zijn geest aan God over om aan de dood te ontsnappen. Jezus gaf het hem om in de dood zelf bewaard te worden : « Jezus riep met luide stem uit: « Vader, in uw handen beveel ik mijn geest. En toen hij dit had gezegd, ademde hij zijn laatste adem uit. » (Lk 23, 46)
Gebaseerd op voorbije bevrijdingen zag David de bevrijding komen als reeds volbracht, want God, in wie alle dingen waarheid en trouw zijn, kan hem niet bedriegen. Bedrieglijke ijdelheden zijn afgoden, het tegenovergestelde van de God van de waarheid : « Ik hoor de roep van de dochter van mijn volk uit een ver land : Is de Heer niet meer in Sion ? Is haar koning niet meer in haar? Waarom hebben ze mij beledigd met hun afgoden, deze vreemde ijdelheden? » (Jer 8, 19)
David had geen medelijden, maar verachtte hen die, de HEERE kennende, hem verloochenden voor wat een leugen was. En David’s geloof werd steeds sterker; hij zag zichzelf bevrijd en ging op weg zonder enige valse beweging te maken : « Hij herstelt mijn ziel; hij leidt mij op de paden van de gerechtigheid omwille van zijn naam. » (Ps 23, 3).
David kon zich alleen maar verheugen in God door weg te kijken van zijn verdrietige toestand. Hij dacht, nadat hij hem in de aanwezigheid van God in het gezicht had gekeken, dat zijn geloof een volledige overwinning had behaald. Toen David een beroep deed op Gods gerechtigheid en zichzelf rechtvaardig noemde, had hij geen illusies over zijn toestand voor God. De beschuldigingen van zijn vijanden waren vals, maar de Heer had het recht om hem te beschuldigen.
Zijn zaak was zo ontkend dat de mensen zich schaamden dat ze enige connectie met hem hadden, dat zijn vrienden beefden om met hem verward te worden en dat degenen die hem van veraf zagen, zich haastten.
Niets is moeilijker, als we zien dat ons geloof door iedereen wordt bespot, dan onze woorden tot God alleen te richten en te stoppen bij het getuigenis van ons geweten dat Hij onze God (Calvijn) is.
De psalmist verheugt zich, net als de christen, zelfs in beproevingen, want dan wordt de verborgen schat van Gods goedheid aan hem geopenbaard in antwoord op zijn gebed. Dat u zich onder het voorhangsel van de tegenspoed terughoudend opstelt, om het op het juiste moment en in het openbaar (in de ogen van de mensenzonen) te ontvouwen voor hen die ondanks alles weten hoe ze moeten geloven.
Het hele verhaal van David was in deze woorden. Deze goedheid van God was het verborgen manna waarover hij sprak: « Wie een oor heeft, laat hem horen wat de Geest tot de gemeenten zegt : Aan hem die overwint, zal ik het verborgen manna geven, en ik zal hem een witte steen geven; en op die steen staat een nieuwe naam geschreven, die niemand kent, behalve hij die het ontvangt. « (Openbaring 2, 17)
Welke machinaties kunnen nog schade berokkenen aan degenen tegen wie de HEER zich met vriendelijkheid voorovergebogen heeft? De laatste dankzegging en tegelijkertijd de hele psalm leidde tot een vermaning gericht aan alle gelovigen.
Diaken Michel Houyoux
Links naar andere christelijke websites
◊ Opus Dei : klik hier om het artikel te lezen → Vreugde, verdriet en hoop – Opus Dei
♥ Nederlandse christelijke film ‘Vreugde oogsten in een tijd van leed’
Publié dans comportements, Foi, Page jeunesse, Prières, Religion, Temps de Noël | Pas de Commentaire »