
Het gebed van de Farizeeër en dat van de tollenaar
Uit het evangelie van Jezus Christus volgens Lucas
In die tijd vertelde Jezus de volgende gelijkenis aan sommigen die ervan overtuigd waren dat zij rechtvaardig waren en anderen verachtten: « Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De ene was een Farizeeër, de andere een tollenaar. De Farizeeër stond op en bad tot zichzelf: « Mijn God, ik dank U omdat ik niet ben zoals de andere mensen, zij zijn dieven, onrechtvaardigen, echtbrekers, of zoals deze tollenaar. Ik vast twee keer per week en betaal een tiende van alles wat ik verdien.
Maar de tollenaar stond op een afstand en durfde niet naar de hemel op te zien, maar sloeg zich op de borst en zei: « God, wees mij, een zondaar, gunstig gezind! Ik zeg u, toen deze naar zijn huis afdaalde, was hij een rechtvaardiger geworden dan de ander. Wie zich verheft zal vernederd worden; wie zich vernedert zal verheven worden. (Lc 8, 9-14)
Parabel van de farizeeër en de tollenaar
Jezus stelde een gelijkenis voor aan sommige mannen die dachten dat zij rechtvaardig waren en anderen verachtten. Een Farizeeër en een tollenaar gingen naar de tempel om te bidden. De farizeeër, die zich zelfverzekerd voorstelde, dankte God, eerst voor al het kwade dat hij niet gedaan had, daarna voor al het goede dat hij gedaan had. De zondaar toonde door zijn houding dat hij diep verootmoedigd was voor God en bad aldus : « O God ! Wees mij, een zondaar, genadig. Jezus zei dat deze gerechtvaardigd was voor God en niet die ene. Want wie zichzelf verheft, zal vernederd worden. »
Deze gelijkenis, eigen aan Lucas, heeft, evenals de vorige, geen duidelijk verband met de leer die in deze gelijkenis is vervat. Het werd uitgelokt door een of andere uiting van eigengerechtigheid die de aandacht trok van Jezus en degenen om hem heen. Het is zinloos te vragen wie de weinigen waren tot wie Jezus het in het bijzonder richtte. Dat zegt Lucas niet. Het waren niet de Farizeeërs, die schenen te zijn weggegaan, terwijl Jezus de discipelen toesprak. Maar als de mannen in kwestie geen Farizeeërs waren, dan waren zij vol van Farizeese gevoelens. Zij waren ervan overtuigd dat zij rechtvaardig waren, zij vertrouwden erop dat zij rechtvaardig waren en verachtten anderen.
Trotse zelfingenomenheid was de geest van de sekte. De mens is jegens zijn medemensen altijd zo gezind als hij jegens God is : nederig en berouwvol. Hij acht hen voortreffelijker dan zichzelf » (Fil 2, 3) ; zelfingenomen, verachtte hij hen. Jezus bracht deze twee mannen, wier zedelijke gezindheid zich aan de twee uitersten van het godsdienstige leven bevond, bijeen en liet hen hun gedachten duidelijk uitspreken. Bij geen enkele gelegenheid openbaart een mens duidelijker wat zijn hart vervult dan in het gebed. De Farizeeër, die zichzelf wilde beoordelen, nam als maatstaf niet de wet van God, maar de rest van de mensen; en deze mensen overdreef hij tot op het punt van laster, want zij waren niet allen zoals hij hen beschreef. Tenslotte verraadde zijn laatste woord een diepe minachting voor de zondaar.
« De Farizeeër maakt twee klassen van mensen: in de ene werpt hij het gehele menselijke ras; in de andere, de betere, bezet hij het alleen. (Bengel) Tweemaal per week vasten (op maandag en donderdag) en tienden geven van al zijn inkomsten was de plicht van iedere Israëliet. De Farizeeër vervulde het, maar hier maakt hij het tot een titel van zijn eigen gerechtigheid voor God en van heerlijkheid voor de mensen. Hij ging naar de tempel om te bidden en vroeg om niets. Zijn gebed bestond uit een opsomming van eerst het kwade dat hij niet deed en daarna het goede dat hij wel deed; maar dit alles werd beschouwd als louter uiterlijke handelingen, waaraan geweten noch hart enig deel hadden.
Alles aan deze zondaar toont het diepste berouw over zijn zonden, zijn houding zowel als zijn woorden. Hij stond op een afstand van het heiligdom; hij durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te heffen, opdat hij zijn Rechter daar niet zou ontmoeten; hij sloeg zich in diepe smart op de borst. Wat zijn gebed betreft, het was een nederige belijdenis en een vurige smeekbede. Er werden niet veel woorden voor gebruikt, maar het was een schreeuw van berouw. De zondaar, toen hij terugkeerde, droeg in zijn hart de zoete verzekering van de vergeving van al zijn zonden, met de vrede van God.
De rechtvaardiging van de zondaar zonder de werken der wet was niet voorbehouden aan de apostel Paulus. Jezus heeft het dikwijls geopenbaard; bovendien was het bekend bij de gelovigen van het Oude Testament (Gen 15, 6; Jes 53, 11; Jer 23, 6). « Het is een Hebreeuwse uitdrukking, gelijk aan een ontkenning. Het is goed op de Heer te vertrouwen, liever dan op de mens, liever dan op de vorsten, dat wil zeggen, het is niet goed op de mens, op de vorsten te vertrouwen. » (Luther)
Diaken Michel Houyoux
Links naar andere christelijke websites
◊ Preken Online : klik hier om het artikel te lesen → 30e zondag door het jaar C
◊ De paeabel van de Farizeeër en de tollenaar : klik hier om het artikel te lesen → Goddank dat ik geen Farizeeër ben ?
♥ Video De farizeeër en de tollenaar
/